Wie waren de Farizeeën?

Dodo van Uden

Er zijn maar weinig groeperingen waarover zoveel misverstanden en vooroordelen bestaan als over de Farizeeën. In het gangbare spraakgebruik is ‘Farizeeër’ een scheldwoord. In kranten en andere media, in woordenboeken, in de literatuur, en zelfs in preken en kerkbladen staat ‘Farizeeër’ voor: huichelaar, schijnheilige, wetticist, letterknecht. Iemand die mooie ideeën verkondigt, maar er niet naar handelt. Maar als we onderzoeken wie de Farizeeën werkelijk waren, ontstaat een heel ander beeld.

Invloedrijk
De Farizeeën waren een van de groeperingen binnen het Jodendom rond het begin van onze jaartelling. De Farizeeën ontstonden waarschijnlijk halverwege de tweede eeuw v.C. en gaandeweg ontwikkelden zij zich tot de meest invloedrijke beweging binnen het Jodendom van die tijd. Toen in het jaar 70 n.C. Jeruzalem door de Romeinen werd verwoest, verdwenen andere groeperingen, zoals de Sadduceeën en de Essenen, uit beeld en bleven alleen de Farizeeën over. Hun opvattingen vormen de basis van het rabbijnse jodendom dat zich na het jaar 70 ontwikkelde. De Farizeeën behoorden in het algemeen tot de middenklasse. Ze stonden in hoog aanzien bij het volk en hun inzichten hadden grote invloed.

De naam ‘Farizeeën’ is waarschijnlijk afgeleid van het werkwoord parasj, dat twee betekenissen kan hebben: 1) uitleggen, verklaren, of 2) afzonderen. Sommige geleerden kiezen voor de eerste betekenis, dan betekent ‘Farizeeën’ dus uitleggers, verklaarders (van de Tora). Meestal kiest men echter voor de tweede betekenis en verklaart ‘Farizeeën’ als ‘afgezonderden’. Het is opvallend dat de naam Farizeeën niet of nauwelijks door henzelf gebruikt werd. Het waren met name buitenstaanders die hen zo noemden en hen zagen als mensen die zich afzonderden van anderen. Maar in de farizees-rabbijnse traditie zelf is de hoofdbetekenis van parasj niet ‘je afzonderen van anderen’, maar ‘je verre houden van de overtreding’, wegblijven van wat de relatie tussen jou en je medemens en de relatie tussen jou en God verstoort.

Tora
Een van de centrale kenmerken van het Farizees denken is hun visie op de Tora. Anders dan de Sadduceeën, die de Tora statisch opvatten, (‘voorschrift is voorschrift), hadden de Farizeeën een dynamische relatie tot de Tora. De Tora was het onbetwistbare uitgangspunt voor het leven en geloven van het joodse volk, maar kon, mocht en moest steeds worden uitgewerkt en aangepast aan de veranderende omstandigheden. We geven hiervan een paar voorbeelden.

In Ex 16,29 wordt gezegd dat men op sjabbat ‘moet blijven waar men is’, dat ‘niemand zijn plaats mag verlaten’. In de tijd van de Makkabeese opstand (167-164 v.C.) vatte men dit letterlijk op: op sjabbat bleef men binnen. Ook de Makkabeese opstandelingen verlieten op sjabbat de grotten niet, waarin zij schuilden. Op sjabbat vochten zij niet. Dat ontdekten de hellenistische overheersers al gauw en dus vielen zij op sjabbat de grotten binnen en slachtten de mensen daar af (1 Makkabeeën 2,31-38). Daarop besloten de leiders van de opstand: ‘Op sjabbat zullen wij strijd leveren tegen ieder die tegen ons ons ten strijde trekt, en wij zullen niet allen sterven, zoals onze broeders in de schuilplaatsen gestorven zijn’ (1 Makkabeeën 2,41).
De Farizeeën hebben dit besluit bekrachtigd. Zoals het later in de rabbijnse literatuur wordt geformuleerd: ‘Als mensen uit de volkeren optrekken tegen steden van Israël, trekt men gewapend tegen hen uit en ontheiligt daarvoor de sjabbat.’ [Tosefta, Eroevien 3,5]
En dit geldt niet alleen in geval van oorlog. In elk geval van levensgevaar wijken de sjabbatsregels. Want: ‘De Schrift zegt: “Houden jullie de sjabbat, want hij is heilig, aan jullie [gegeven]” (Ex 31,14). De sjabbat is aan jullie overhandigd, niet jullie aan de sjabbat.’ [Mechilta op Ex 31,13]

Oog om oog
Een ander voorbeeld van de Farizeese omgang met de Tora vinden we in hun uitleg van het gebod ‘oog om oog, tand om tand’ (Ex 21,23vv). Als dat al ooit letterlijk is uitgevoerd (en daar hebben we geen aanwijzingen voor), dan was dat in de Farizeese tijd wel afgelopen. Wat betekent ‘je moet geven … een oog voor een oog, een tand voor een tand’? Dat je het slachtoffer een geldelijke vergoeding moet betalen. [Mechilta op Ex 21,24] Voor de Farizeeën was het vanzelfsprekend dat iemand die een ander een oog uitstak, niet werd gestraft door hem op zijn beurt een oog uit te steken. De dader moest het slachtoffer een, door een rechter bepaalde, passende schadevergoeding betalen. Daarmee was voldaan aan het voorschrift van de Tora.

Opvoeders
Een tweede belangrijk kenmerk van de Farizeeën was hun houding tegenover het volk. Die houding wordt kernachtig verwoord door een van de bekendste Farizeeën, Hillel, die leefde rond het begin van de christelijke jaartelling:

Behoor tot de leerlingen van Aäron,
vrede liefhebbend en vrede najagend,
de mensen liefhebbend
en hen dichterbij de Tora brengend. [Misjna Avot 1,12]

Deze uitspraak neemt Aäron als model. Hij geldt in de traditie als bruggenbouwer en vredestichter, die overtreders op het goede spoor zet en bemiddelt bij ruzies. In het slot van Hillels uitspraak klinkt de taak door die de Farizeeën voor zich weggelegd zagen: opvoeders van het volk te zijn. Zij hebben een algemene leerplicht ingevoerd, waardoor bijna iedere man kon lezen. Zij ontwikkelden het instituut van de synagoge, waar de mensen op sjabbat en marktdagen bijeenkwamen om de Tora te lezen en samen te bidden. Zij waren het die de band tussen het volk en de Tora zo hecht maakten dat hij nooit meer verbroken is. In de latere literatuur worden de Farizeeën dan ook meestal eenvoudig ‘onze leraren’ of ‘onze wijzen’ genoemd.

Lasten
Een derde kenmerk van de Farizeeën vinden we in een verhaal uit de Talmoed (Baba Batra 60b). Toen in het jaar 70nC de tempel door de Romeinen werd verwoest, legden sommige mensen zich allerlei beperkingen op, als teken van rouw. Ze eten geen vlees meer, omdat de offers zijn opgehouden. Ze drinken geen wijn meer, omdat het altaar waarop de wijn werd geplengd, is verwoest. Rabbi Jehosjoea gaat met ze in gesprek en zij blijken steeds verder te willen gaan in hun ascetische neigingen. En dan zegt Rabbi Jehosjoea: Jullie hebben gelijk met te rouwen om de verwoesting van de tempel, maar jullie rouw is te extreem. En dat kan niet, want ‘Men verordent alleen een verordening over de gemeenschap, wanneer de meerderheid van de gemeenschap in staat is die te dragen.’
Een te extreme vorm van rouw is voor de gemeenschap niet draagbaar, dus moet dat ook niet van de gemeenschap gevraagd worden. Men mag de mensen geen zwaardere lasten opleggen dan zij dragen kunnen. Dat is een fundamenteel Farizees inzicht, waardoor zij het mogelijk gemaakt hebben dat het volk als geheel de Tora op zich kon nemen en er trouw aan kon blijven.

Vragen
Bij het lezen van het voorafgaande zult u ongetwijfeld vaak aan teksten uit de evangeliën hebben moeten denken. Het is zonneklaar dat Jezus met zijn opvattingen middenin in de denk- en leefwereld van de Farizeeën stond. Dat roept twee vragen op. Ten eerste: Was Jezus zelf een Farizeeër? En ten tweede: Als de opvattingen van Jezus zo dicht bij die van de Farizeeën lagen, hoe komt het dan dat er in de evangeliën en in de latere christelijke traditie zo’n negatief beeld van hen geschetst wordt? Op die twee vragen wil ik graag ingaan in een volgend artikel.